Litigo logo
De opsporingsambtenaar die handelt ter uitvoering van een bevel als omschreven in de en , is verplicht van de hem in de wet verleende inbeslagnemingsbevoegdheden gebruik te maken, indien hij door de uitvoering van het bevel de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld met het oogmerk om op een later tijdstip daartoe over te gaan.
De verplichting tot inbeslagneming, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in het geval de officier van justitie op grond van een zwaarwegend opsporingsbelang anders beveelt.
Een bevel als omschreven in het tweede lid is schriftelijk en vermeldt:
de voorwerpen waar het betrekking op heeft,
het zwaarwegend opsporingsbelang en
het tijdstip waarop of de periode gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt.
Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de opsporingsambtenaar of de officier van justitie door de toepassing van een bevoegdheid als omschreven in of de vindplaats weet van voorwerpen als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.