Artikel 39b
1
De procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening, is van toepassing op:
a
een uitbreiding van het landelijk gastransportnet, voor zover het betreft de van dat net deel uitmakende leidingen met een druk van ten minste 40 bar en een diameter van ten minste 45,7 centimeter, met inbegrip van de aansluitingen op die leidingen;
b
de aanleg of uitbreiding van een interconnector als bedoeld in artikel 18h, met inbegrip van het connectiepunt met deze interconnector;
c
een uitbreiding van het landelijk gastransportnet of de aanleg of uitbreiding van een interconnector met inbegrip van het connectiepunt met deze interconnector, voor zover het een project betreft voor gas dat is opgenomen op de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, bedoeld in artikel 3, vierde lid, Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PbEU 2013, L 115);
d
de aanleg of uitbreiding van een LNG-installatie met een capaciteit van ten minste 4 miljard m3, met inbegrip van de aansluiting van de installatie op een net.
2
Een gasbedrijf meldt een voornemen tot aanleg of uitbreiding van een net of installatie als bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kan voor het doen van de melding en de daarbij te verstrekken gegevens een formulier worden vastgesteld.
3
Indien, in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van een net of een deel daarvan of een installatie als bedoeld in het eerste lid, alsmede het aantal voor de aanleg of uitbreiding van dat net of die installatie benodigde besluiten, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van de procedure, bedoeld in het eerste lid, de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden, kan Onze Minister bepalen dat:
a
geen van de procedures, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid,
b
uitsluitend de procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel a,
c
uitsluitend de procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of
d
de procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gevolgd door de procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet ruimtelijke ordening, van toepassing zijn of is op de aanleg of uitbreiding van dat net of die installatie. Onze Minister hoort de beheerder van het net en de betrokken bestuursorganen over een voornemen toepassing te geven aan de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin.