Artikel 3
Bij het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 1, tweede lid, voor een kind van 7 tot en met 12 jaar wordt in acht genomen, dat dat kind:
a
in een leeftijdsjaar ten hoogste op 24 dagen arbeid verricht;
b
maximaal 3 dagen per week arbeid verricht;
c
op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan op zondag arbeid worden verricht, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Arbeid op zondag kan uitsluitend worden verricht, indien door een ieder die over het kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen uitdrukkelijk toestemming is verleend;
d
indien hij op zondag arbeid verricht, hij op de dag voorafgaande aan die zondag geen arbeid verricht;
e
op ten minste 5 zondagen in elke periode van 16 aaneengesloten weken geen arbeid verricht;
f
na de arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren, waarin de periode tussen 23.00 uur en 08.00 uur is begrepen;
g
met inbegrip van al dan niet op de arbeidsplaats genoten pauze en wachttijden niet langer arbeid verricht dan 4 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en 7 uren per dag op andere dagen, met een maximum van 12 uren in een schoolweek;
h
indien op een dag langer arbeid wordt verricht dan 4,5 uur wordt de arbeid afgewisseld met een pauze van ten minste een half uur aangesloten; en
i
zowel voor, tijdens als na de arbeid deskundig wordt begeleid; en
j
in de zomervakantie in ten minste twee weken aaneengesloten geen arbeid verricht.