Litigo logo
Wanneer het onderzoek, dat na de landing van een vreemd luchtvaartuig in Nederland ingevolge artikel 13, vierde lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115) moet worden ingesteld naar hetgeen aan boord van het luchtvaartuig is voorgevallen, betrekking heeft op een feit ten aanzien waarvan de Nederlandse strafwet niet toepasselijk is, wordt het ingesteld overeenkomstig de bepalingen die gelden voor een opsporingsonderzoek met betrekking tot andere misdrijven dan die welke in , zijn omschreven. Voor de toepassing van wordt het feit geacht te zijn begaan ter plaatse waar het luchtvaartuig is geland.
De opsporingsambtenaren die het onderzoek verrichten kunnen behalve de in bedoelde voorwerpen in beslag nemen de voorwerpen die de gezagvoerder van het vreemde luchtvaartuig ingevolge artikel 9, derde lid, van het Verdrag na de landing overlevert.
Het bepaalde bij en krachtens de , , en is van overeenkomstige toepassing. In de plaats van het volgens , bevoegde gerecht treedt de rechtbank binnen welks rechtsgebied het luchtvaartuig is geland.